Hoofdstuk 9

Ik zat op de bank, ik was weer zwanger. Zo leuk, nog een kindje in aankomst. Opeens stond Doug voor me.
‘Jade, ik moet je iets vragen.’ Zei hij. Wat was dit nu weer dacht ik.
‘Zoals wat?’ Zei ik terwijl ik mijn ogen op de televisie hield gericht. Doug plofte neer op de bank.

‘Ik ga op zakenreis voor twee weken.’
‘Leuk!’ Lachte ik. ‘Wanneer?’
‘Dat is het probleem…’ Zei Doug.
‘Huh? Waarom is dat…’ Ik stopte even. ‘Nee! Toch niet? Nee! Als ik uit ben geteld?’ Doug knikte zacht.
‘Het spijt me Jade, maar ik moet dit doen.’ Ik zuchtte.
‘Als jij het graag wil, dan moet je het doen.’

‘Dat is mijn Jade.’ Lachte Doug. Hij gaf me een zoen. Ik lachte, terwijl achter mijn lach verdriet schuilde, woede. Hoe kon hij mij gaan achterlaten als ik hoogzwanger was. Hij kon de bevalling niet meemaken, zijn kind niet als een van de eerste in zijn armen houden. Ik moest er maar mee leven.

En zo bleef ik achter. Hoogzwanger, met twee actieve jongetjes die hun aandacht ook nodig hadden. Het was zwaar, bijna onmogelijk, maar ik kon het. Kinderen waren mijn specialiteit en dit stelde het op de proef.

Ik beviel alleen. Het leek voor altijd te duren en zeker omdat de kinderen bleven komen, want ik had niet één, niet twee, maar drie kinderen gekregen. Al was de bevalling zwaar, mijn geluk kon niet op. Ik had twee jongetjes en een meisje, genaamd Brandon, Faye en Zack.