Dag 9:
Ik ging zoals een normale maandag ochtend naar mijn werk. Toen ik klaar was met werken begon mijn telefoon te rinkelen ik pakte hem uit mijn broekzak en keek op het schermpje. Ik schrok me rot toen ik zag dat het mijn vader was. Mijn vader die me al vanaf mijn zeventiende niet meer belde, die ik niet eens mijn telefoonnummer had gegeven, belde mij gewoon. Ik had zijn nummer doorgekregen van mijn nichtje. De enige in de familie waarmee ik nog contact had toen ik wegliep. Ik twijfelde om mijn telefoon op te nemen maar koos ervoor om het toch maar te doen.
Mijn vader klonk anders dan normaal. Ik hoorde emotie in zijn stem. Hij kon niet eens sorry zeggen over vroeger het enige wat hij zei was dat mijn moeder een paar weken geleden was overleden en dat hij en de rest van de familie haar hadden begraven bij het kerkhof.
Ik hing op. Niet wetend waarom. Gewoon omdat ik niet wist wat ik hiermee moest. Mijn moeder was er nooit voor mij geweest. Nooit geen knuffel geen enkele liefde had zij getoond. Toch was het mijn moeder. Ik besloot naar het kerkhof te gaan.
Ik barste uit in tranen toen ik de naam Annie Watson zag staan. Niet zozeer omdat mijn moeder dood was maar omdat ik nooit afscheid heb kunnen nemen. Het was vooral woede, woede naar mijn familie toe omdat ik niet bij de begrafenis heb mogen zijn.
Snikkend zat ik op de achterbank van de taxi. Toen ik thuis kwam belde ik gelijk Connor op, ik had iemand nodig bij wie ik eerlijk kon zijn en kon uithuilen. En dat was Connor.
Hij knuffelde me en mijn tranen vloeiden in zijn shirt. Na alles te hebben verteld kuste ik hem zomaar. Ik voelde me goed bij hem en ik kon hem vertrouwen. Er was niemand anders waarmee ik ooit mijn leven zou willen delen.
Ik was gelukkig.