Hoofdstuk 2 - Koud als ijs
“Wat een drukte hier, en het is niet eens bezoekuur,” zucht de Indische vrouw.
“Vindt u, het erg, zuster?” Duke kijkt haar ernstig aan, bijna dreigend.
“Zolang je het maar rustig houdt, vind ik het best. Ik zal jullie maar alleen laten. Als iemand me nodig heeft, ik ben in de kamer hiernaast.” Met een vriendelijk knikje sluit ze de deur achter haar met een klap dicht. Mijn ogen knijpen verschrikt dicht bij het plotselinge harde geluid.
“Vertel haar wat er is gebeurd, Duke.”
Het blijft stil in de hagelwitte kamer. Duke loopt langzaam naar het raam, trekt de luxaflex omhoog en staart naar de sterrenhemel.
“We wachten op jouw antwoord.”
Met een ruk draait hij zich om.
“Je was weer eens zat en bent aangereden door een taxi.” Zijn stem klinkt koud. Koud als ijs.
“Praat niet alsof je geen hart hebt.”
“Ik zeg precies wat er is gebeurd.”
Weer een pijnlijke stilte. Wat is er hier toch aan de hand? En hoe bedoelt hoe, “weer eens zat”? Ben ik een alcoholist? En waarom doet hij zo z’n best om mij pijn te doen?
“Hoe lang lag ik in coma?” fluister ik bijna onhoorbaar.
“Negen maanden.”
Negen maanden?! Ik had een kind kunnen hebben!
Met twee grote passen staat Duke naast mijn bed. Hij buigt zich over me heen. Mijn longen vullen zich met de geur van zijn deodorant, zo’n mannengeur die eigenlijk nergens naar ruikt maar waar je toch geen genoeg van kunt krijgen. Hij tilt mijn gezicht bij mijn kin op en kijkt me doordringend aan. Zijn ogen knijpen zich tot spleetjes.
“Weet je wie ik ben?” Verdorie, hij heeft me door.
“Nee,” zeg ik zacht. Ik durf hem niet aan te kijken. Rustig laat hij mijn gezicht weer zakken en wendt hij zich weer naar het raam.
“Ik wist het.”
“Ken je me dan ook niet meer?” vraagt de blonde jongen ineens.
“Nee,” herhaal ik mezelf.
“Ken je jezelf wel?” vraagt hij dan.
Mijn blik blijft op mijn handen gericht.
“Ik weet niet eens meer hoe ik eruitzie, hoe ik heet. Wie ik was, of nu eigenlijk ben,” een minitraantje drupt op mijn huid. “Zeg het me.”
Tot mijn grote teleurstelling schudt hij zijn hoofd.
“Je bent geweldig, maar meer ga ik ook niet zeggen,” met zijn duim wrijft hij een traan van mijn gezicht. “ Het beste is als je daar zelf achterkomt. Wie je bent, niet wie je was. Er zijn vroeger veel schokkende dingen gebeurd, het is beter om die niet voor de geest te halen.” Hij staat op en steekt zijn rechterhand naar me toe.
“Ik ben Adam, aangenaam.”
“Ik ben…?”
“Audrey,” maakt hij me af.
--------------------------------------------------------------------------------------------
Naar hoofdstuk 3
Terug naar index
Laatst gewijzigd door Hikari-desu op do 02 jun 2011, 20:58, 3 keer totaal gewijzigd.