Ik vloog naar de Black Rose. Ik was er nog, ik was nog half in leven. Ik was er nog, en gedeelte van mij dan. Op het schip zocht ik meteen naar Lucas. Hij was de reden dat ik nog hier was, de reden dat ik niet gewoon naar het dodenrijk was vertrokken. Lucas was er, samen met Cwen. Dat vreselijke monster, de vrouw die mij vermoord had omdat ze mijn Lucas wilde. Nu lag ze met haar hoofd op zijn schouder, en ze had haar duivelse kind bij hem op schoot gelegd.
Lucas ogen, zijn prachtig blauwe ogen, stonden dof. Gepijnigd keek hij naar Cwen, en naar het kind. Kon Cwen niet zien dat ze hem zo pijn deed? Dat hij het niet fijn daar vond met haar. Het was gewoon dom om Cwen te vertrouwen, heel erg naïef zelfs. Ik wist niet wat ik had gedaan om dit lot te verdienen, misschien moest ik Lucas wel gewoon bij staan. Nu ik toch hier was kon ik net zo goed gebruik maken van de situatie. Ik vloog langzaam naar Cwen. Ze zat daar zo rustig, zo voldaan. Zo tevreden met zichzelf. Mijn haat borrelde op, en mijn pijn ook. Als ik nog kon huilen had ik dat nu gedaan. Maar ik was alleen een bewustzijn, verder niet zien. Ik liet mezelf naar Cwen zakken, en maakte contact met haar. Ik legde al mijn pijn, al mijn woede, al mijn verdriet bij haar neer.
Zodra ik haar weer had verlaten, verstarde ze even, en viel ze bewusteloos op de grond. Zo zou ze nog wel even blijven. Het kind viel ook flauw, vast vanwege haar moeder. Een grote aanstelster, net zoals die vrouw. Lucas keek verschrikt om zich heen. Hij was bang, serieus bang.
"Ze leven nog," fluisterde ik. Mijn stem was als de wind, zo voelde ik me ook. "Lucas, ik ben hier voor jou. Ik kon jou niet achterlaten, en ik heb nog geen rust gevonden. Ik wil jou, maar ik kan niet. Ik zal altijd bij je zijn, als een beschermengel. Totdat jij je laatste adem uitblaast. Ik wil-" mijn stem stokte even toen ik dit zei. "-ik wil dat je een gewoon leven leidt. Alsof je me niet ontmoet hebt, alsof je gewoon nog een kans hebt. Maar niet met Cwen, alsjeblieft niet met die vrouw."
Lucas keek geschrokken in de richting van mijn stem. "Ik kan je niet vergeten Eastred, dat nooit."
"Alsjeblieft," antwoordde ik. "Ooit zijn we weer samen, maar nu nog niet. Tot morgen..."
En met die woorden liet ik hem weten dat ik nog steeds van hem hield, ook al waren we niet meer samen. Ik zou niets meer zeggen, maar ik zou bij hem zijn. Voor mij. Voor hem.
