
De hele maand besteedde ik aan het leren kennen van mijn nieuwe oppaskind, Matthias. Ik kwam er achter dat hij een heel excentrieke, maar lieve jongen was. Hij had niet zo veel vrienden, omdat zijn ouders heel beschermend waren. Hij was heel erg bezig met zijn school, maar het kwam niet echt natuurlijk bij hem.

"Kom op, Matthias, je kunt dit wel," moedigde ik hem aan.
Matthias zuchtte. "Ik zal dit nooit kunnen.. Papa zal wel teleurgesteld zijn."
Soms zat ik hele avonden met hem bij het vuur op deze manier, om hem bijles te geven. Hij wilde het zo graag.

Voor het slapen las ik hem een verhaaltje voor uit zijn favoriete boek, het Grote Sprookjesboek met Simsverhalen.
We kregen snel een hele speciale band.


Of we nou gekke bekken trokken in zijn slaapkamer, of tikkertje speelden in de overweldigend grote tuin, we hadden altijd wel lol samen. Ik kon merken dat hij me steeds meer ging zien als een oudere zus, een voorbeeld. Het was vleiend.

Als Matthias op school was, dan ging ik meestal in de woonkamer zitten en las één van de boeken die daar stond, nadat ik het dagelijkse huishouden gedaan had natuurlijk.

Toen ik alle enigszins leuke boeken in de woonkamer had gelezen, wist ik niet meer precies wat ik moest doen. Ik herinnerde me de grote boekenkasten in de studeerkamer van Rodolfo, maar ik durfde er niet naar binnen, dus ik wandelde elke middag maar urenlang door de tuin.

Uiteindelijk, nadat mijn voeten pijn gingen doen - ik was niet gewend aan hakken, besloot ik dat het geen kwaad kon om een boek te vragen. Ik bedoel, hij was geen monster, of zoiets, hij zou ook wel snappen dat ik me niet wilde vervelen.. Dus ik klopte aan.

Geen antwoord. Ik klopte weer aan. Nog steeds geen antwoord. Ik opende de deur op een kiertje en riep zacht 'Meneer den Demician?', maar nog steeds geen antwoord.
'Ik wil alleen maar even snel een boek pakken,' fluisterde ik tegen mezelf en ik liep naar binnen. Nieuwsgierig keek ik om me heen door het lege vertrek.

Plotseling hoorde ik traptreden en een stem die leek op die van Rodolfo, maar ik kon niet horen waar het vandaan kwam. Ik schrok en rende zo snel als ik kon door de achterdeur de tuin in.
Toen ik even later snel door het raampje keek, zat Rodolfo gewoon aan zijn bureau. Waar was hij vandaan gekomen?

De dag daarop besloot ik gewoon maar in de bibliotheek te gaan lezen, aangezien ik niet meer in Rodolfo's kantoor durfde te komen. Er was één klein bibliotheekje in Moonlight Falls, maar het was beter dan niets.

Geluidloos zingend zocht ik één van de boekenkasten een geschikt lijkend boek. De meeste boeken had ik al gelezen, die hadden de Den Demicians ook, maar uiteindelijk vond ik een boek.

Ik ging aan een tafeltje zitten, tegenover een andere lezende vrouw. Er waren geen andere plaatsen meer in deze bieb, die ondanks zijn kleine formaat toch heel veel mensen trok, blijkbaar.

Een paar minuten nadat ik was gaan zitten, stopte de vrouw tegenover me haar boek weg en begon me aan te staren.
Ik keek even naar haar, wachtend tot ze weg zou kijken, maar dat deed ze niet.

"Kan ik u helpen?" vroeg ik, lichtelijk geïrriteerd. Wie dacht die vrouw wel niet dat ze was, mij zomaar aan staren?
"Jij bent Dana, de nieuwe oppas bij de Den Demicians," stelde ze op alledaagse toon vast.

"Ja, dat klopt," antwoordde ik verrast. "Hoe weet u dat? Wie bent u?"
"Dat maakt nu niet uit." Ze stond op. "We kunnen hier niet veilig praten." De oude vrouw keek behoedzaam om zich heen en liep toen snel naar de deur. "Kom mee."

Ik weet niet waarom ik haar volgde, ik denk dat het gewoon nieuwsgierigheid was. De vrouw droeg een gescheurde bloes en vieze rok, en ze had geen schoenen aan. Duidelijk een zwerfster, bedacht ik meelevend.

De hele weg keek ze behoedzaam om zich heen en na een heel kwartier lopen kwamen we in een zo goed als verlaten park.
"Zo, hier zijn we veilig," zei ze tevreden.

"Veilig van wie? Wat bedoelt u toch?"
"Deze stad is niet wat het lijkt," fluisterde ze. "Er zijn... wezens... Ze komen met volle maan naar buiten, maken de stad onveilig.."

"En wat heeft dat met mij te maken?" vroeg ik sceptisch.
Ze wenkte me en ik kwam onwillig wat dichterbij - ze stonk naar slootwater. "De mensen bij wie je woont.. zijn monsters..."

Meteen daarna keek ze weer om zich heen, draaide zich abrupt om en liep snel weg.

Ik keek haar ongelovig na. "Rare oude vrouw," mompelde ik in mezelf.
Maar terwijl ik terug liep naar huis, bedacht ik me dat er toch wel wat raars was aan de familie waar ik woonde.. Ik wist alleen niet precies wat..
--------------------------
Hope you like <3