Hoofdstuk 1 - Als ik mijn ogen open
Het zwarte beeld voor mijn ogen opent zich al een gordijn. Een wazige kleurenmix komt tevoorschijn. Op de achtergrond klinkt een irritant gepiep. Mijn donkere lokken jeuken in mijn nek.
Wat is er gebeurd? Hoe lang ben ik weggeweest? En waar ben ik eigenlijk beland?
“De ademhaling is constant.” Dezelfde vrouwenstem als daarnet. De wereld om me heen wordt steeds scherper, net als het lachwekkende gezicht van een blonde man voor me. Mijn linkermondhoek schiet eventjes omhoog.
“Ze heeft in ieder geval haar humor niet verloren.” Merkt hij op. Zijn ogen gaan even naar een apparaat dat naast me staat. Blijkbaar komt daar het gepiep vandaan.
“De hartslag is ook in orde.”
Dan wordt er iets stevig om mijn linkerbovenarm gebonden. Wat is dit?
“Rustig, liefje.” Klinkt de vrouwenstem als het gepiep sneller wordt. Een karamelkleurige arm leidt naar een volle, Indische vrouw met een vriendelijk gezicht. “Ik ben zo klaar.”
“Het spijt me, ik moet…” Ik sla de hagelwitte deken van me af en leg mijn benen aan de kant van het bed. Ik wil hier weg, zo snel mogelijk.
“Tut, tut.” Haar stevige hand duwt me weer terug. “Je lijkt snel op te knappen, meisje. Wonder boven wonder. Maar je mag nog niet weg, het spijt me. Dat is te gevaarlijk.”
“Waarom?” ik kijk haar smekend aan.
“Omdat je…”
Op dat moment komt er een blonde jongen binnenstormen. Met zijn dikke, blonde haardos doet hij me een beetje aan een surfer denken. Zijn prachtige grasgroene ogen staan ernstig.
“Laat me erlangs!” schreeuwt hij als de vrouw hem tegen probeert te houden.
“Rustig, jongen. Ze is pas net wakker. Je jaagt haar nog schrik aan.”
Tja, die actie zag ik inderdaad niet aankomen, maar stiekem vind ik het niet erg. Hij is superknap, om het kort samen te vatten. Hij schudt de arm van de vrouw van zich af en stort zich naast mijn bed neer. Smekend houdt hij mijn hand vast. Een traan biggelt over zijn wang.
“Ik was bang dat ik je voor eeuwig kwijt zou raken.”
Wacht eens even, wie is deze gast?
“Wat is er gebeurd?” vraag ik. Een verstandige vraag, want zo denk hij niet dat ik hem niet ken.
“Dat zul je aan Duke moeten vragen.”
Duke? Wie moet dat zijn?
“Waar is hij?”
“Hier.” Antwoordt een tengere jongen achter hem.
--------------------------------------------------------------------------------------------
Naar hoofdstuk 2
Terug naar index
Laatst gewijzigd door Hikari-desu op do 02 jun 2011, 20:55, 6 keer totaal gewijzigd.