Hoofdstuk 5.2 Losing you
Ik sta nog steeds voor de deur. Het duurt een paar seconden voordat het mij lukt om te herstellen en naar de deur te lopen. In het begin gaat het makkelijk, maar na iedere stap, na iedere klop op de deur wordt het lastiger. De druk op mijn schouders wordt groter en mijn voeten lijken veranderd te zijn in lood. De agent die voor de deur staat kijkt mij recht in de ogen aan. De tranen wellen op in mijn ogen. Ik zet de laatste paar stappen naar de deur en doe hem open voor de agent. Er volgt een lange stilte we durven allebei niets te zeggen, maar ik zie in zijn ogen en zijn gelaatstrekken dat het mis is. “Waar zijn mijn manieren.” Zeg ik met een poeslieve stem terwijl ik een glimlach op mijn gezicht probeer te krijgen. Terwijl ik richting de keuken loop vraag ik aan hem of hij een kopje koffie wil. “Wacht.” De agent komt de kamer binnengelopen en pakt mijn arm vast. Ik blijf stilstaan en draai mij langzaam om. “Hij heeft niet lang meer. Het spijt me.” Ik bekijk zijn gezicht en het enige wat ik zie is medelijden. “Suiker?” vraag ik aan hem. “Hij, je man, heeft nog maar een paar uur. Hij zal doodgaan. Begrijp je dat?” Uit het niets besef ik wat er gaat gebeuren en ik barst in huilen uit.
“Zo had het niet moeten gaan.” Fluister ik zachtjes. De agent kijkt mij met medelijden aan en wilt een hand op mijn schouder leggen. Ik schud hem snel van mij af en kijk de agent boos aan. Hij kan dit niet doen. Hij mag geen medelijden hebben met mij. “Ik denk dat het tijd is voor jou om weg te gaan.” Zeg ik terwijl ik naar de grond staar. De agent probeert nog bezwaren te maken, maar ik wijs hem de deur. Ik probeer sterk te blijven. Ik wil niet meer in zijn aanwezigheid zwakte tonen. Ik staar de agent na als hij de straat uit loopt. Mijn schouders beginnen te schokken en ik kan niet meer stoppen met huilen. Ik wil naar de woonkamer lopen, maar na een paar stappen zak ik in elkaar op de grond. En zo blijf ik een aantal uren zitten. Doodstil met tranen die over mijn wangen rollen. Een paar minuten later hoor ik de telefoon gaan. Met moeite sta ik op uit mijn positie en loop naar de telefoon in de woonkamer. Als ik aan de andere kant Micheal’s moeder hoor glijden de tranen over mijn wangen. “Het is dus waar?” vraagt zijn moeder met een stem die aantoont dat ook zij ieder moment kan breken. “Ja.” Stamel ik zachtjes waarna de tranen weer hun vrije gang gaan.
Binnen een half uur staat Micheal’s moeder voor de deur. We hadden afgesproken dat zij mij op zou komen halen en dat we samen naar het ziekenhuis zouden gaan. In de auto naar het ziekenhuis heerste er een naar gevoel. De hele rit werd er niet gesproken. In het ziekenhuis moesten we eerst bij de balie wachten, maar ik kon er niet tegen. De politieagent had mij vertelt op welke zaal Micheal lag en voor ik het wist liep ik de trappen op. Niemand kon mij nog tegenhouden. De tranen gleden over mijn wangen toen ik op de afdeling kwam. Zusters keken mij vreemd aan en dokters liepen langs mij zonder naar mij om te kijken. “Waar is hij? Waar is Micheal?” vraag ik aan iedere zuster die langs loopt. Ze wijzen mij naar de kamer. Zonder erbij na te denken ren ik de kamer binnen. Hij ligt daar alsof er niets aan de hand is. Ik pak zijn hand vast en leun met mijn hoofd op zijn buik. Ik schrik als ik voetstappen in de deuropening hoor. Ik draai mijn hoofd om en zie dat het Micheal’s moeder is. “Hij is nog veel te jong.” Zeg ik terwijl ik Micheal aankijk.
Hier stond ik dan in mijn eigen gang. Ik strijk de tranen van mijn wangen terwijl ik terug denk aan Micheal’s crematie. Het was een prachtige dag ondanks dat het midden winter was. De tranen proberen weer naar boven te kruipen als ik eraan denk. Ik zucht en bekijk de urn die voor mij staat nog eens goed. Ik vraag mij af of hij wel op een handige plek staat. Bij binnenkomst wordt je blik meteen getrokken door de urn. Ik pak de urn op en loop er besluiteloos mee rond. Ik probeer een mooi plekje voor hem te vinden, maar ik kom telkens weer terug bij de gang. Ik kijk om mij heen en zet hem maar weer terug waar die eerst stond. Voor een paar uur blijf ik de urn aanstaren. Af en toe wordt mijn blik wazig van de tranen. In eerste instantie schrik ik als de telefoon hoor, maar na een paar seconden bedenk ik mij dat het maar goed is dat de telefoon ging anders had ik de hele dag naar de urn kunnen staren.
Als ik de telefoon weer ophang komt er een vlaag van misselijkheid naar boven. Ik ren naar de wc en gooi alles eruit. Ik haat de vreselijke smaak die in je mond blijft hangen dus ik pak snel een glas water en drink hem leeg. Ik bekijk mijzelf even in de spiegel en ik schrik van de wallen die met de tijd onder mijn ogen zijn verschenen. Een tweede vlaag van misselijkheid komt naar boven, maar ik weet het binnen te houden. Uit het niets komt er een beeld in mijn hoofd. Ik zie mijzelf met gekrulde mondhoeken en een schat van een baby in mijn armen. Voor een paar seconden geniet ik van het beeld. Ik aai over mijn buik en begin ertegen te praten. Ik weet dat het vreemd is. Waarschijnlijk ben ik niet eens zwanger en als ik zwanger ben dan kan de baby mij toch niet horen, maar het geeft mij een goed gevoel.
En een paar uur later sta ik in de badkamer met een zwangerschapstest in mijn handen. Ik ben zo snel als ik kon naar de winkelstraat gegaan. De verkoopster had mij met een glimlach aangekeken en mij succes gewenst. Ik had haar raar aangestaard en ben zo snel mogelijk naar huis gegaan. Eenmaal thuis duurde het niet lang voordat de zwangerschapstest aangaf dat ik zwanger was. Mijn eerste reactie was natuurlijk blijdschap, maar die blijdschap was in één seconde weg. Ik had naar Micheal willen bellen en hem willen vertellen dat ik in verwachting was, maar meteen daarna bedacht ik mij dat dit niet mogelijk zou zijn. Dat hij er niet meer was en dat hij ook niet meer terug zou komen. En daar stond ik dan huilend in de badkamer terwijl ik eigenlijk vol blijdschap zou moeten zitten.