Familie Koopman
De diefstal

Dian was naar boven geslopen. Heel zachtjes, ze wilde niet dat iemand zou horen dat zij op zolder zat. Toen ze daar was had ze eerst voorzichtig geluisterd of haar moeder er was. Geen geluid, zelfs geen geadem van een ander persoon. Toen ze er zeker van was dat ze alleen was, sloop ze de kamer van Mary Ann in. Ze wilde eerst het licht niet aandoen, maar het was te donker om iets te zien. Ze knipte het licht aan. De kamer zag er keurig uit, het bed was netjes opgedekt, nergens lag iets dat er niet hoorde te liggen. Geralda was een goede hulp. Vlug maakte Dian een paar foto’s. Stel dat ze dingen terug moest leggen op hun plaats, dan had ze nog het voorbeeld hoe het lag. Ze doorzocht de ladekast en de nachtkastjes, maar vond niet wat ze zocht. Ook in de boekenkast kon ze alleen oude kookboeken en standaard sprookjesverhalen vinden. “Waar bewaar je dat ding, mam,” mompelde ze. Toen ze vanmiddag de papieren in het kantoor van haar moeder had gevonden, realiseerde ze zich dat haar moeder veel helderder was dan ze had verwacht. Ze moest dingen hebben bijgehouden, ze moest iets van een dagboek hebben, waarin informatie stond. Dian wilde dat dagboek hebben, Dian wilde weten wat haar moeder dacht.
Ze kon het echter niet vinden. Na een half uur gaf ze het op, ook uit angst dat iemand ondertussen naar haar zocht. Nadat ze snel alles netjes op z’n plaats had gelegd, sloop ze weer naar beneden. In de gang op de eerste verdieping merkte ze de afwezigheid van leven in het huis. “Geralda? Babette? James?” riep ze hard. Van niemand kreeg ze antwoord. Ze keek naar buiten, de auto was weg. Had iedereen haar verlaten?

Een uur voordat Dian thuis was van het hoofdkantoor, was James al vertrokken. Met de auto was hij naar het centrum van Sunset Valley gegaan, zogenaamd voor een afspraak. Arnoud ging met hem mee. Gelukkig had hij Babette, zijn schoonmoeder en die hulp niet gezien en had hij aan niemand hoeven uitleggen waarom hij weg was. Na een zwijgzaam diner in de snackbar, waren hij en Arnoud naar het park gegaan. Het was ondertussen al laat geworden, stilte en donker hadden zich over Sunset Valley laten vallen. Het park was verlaten. Op James en Arnoud na, die bij de fontein zaten.
“Je hebt de hele avond nog niets gezegd,” merkte Arnoud op. James keek hem aan door zijn donkere brillenglazen. “Klopt, was dat nodig dan?” vroeg hij kil. “Nee, nee natuurlijk niet.” Arnoud keek weg. “Goed, ik denk dat het wel laat genoeg is,” begon James, “Je kunt gaan.” Dat was het enige. Arnoud stond twijfelend te wachten op meer. “Nou? Waar wacht je nog op?” Arnoud zuchtte, het was duidelijk, hij moest gewoon gaan. Hij draaide zich om en vertrok richting het museum.

James ging zitten en genoot even van de stilte. Hij had alles onder controle. Arnoud zou binnen een uur weer hier in het park zijn met de juwelen. Dan zouden ze met z’n twee naar huis gaan. Arnoud zou op de wacht staan, terwijl hij in de kluis de juwelen ging halen. En dan zou het gebeuren. Hij zou Arnoud naar de kluis roepen. Daar zou hij hem uitschakelen en in de kluis achterlaten. Tegen de tijd dat ze Arnoud misschien levend zouden kunnen vinden, was hij al lang op weg naar het buitenland. Hij grijnsde, alles was zo perfect uitgedacht. De juwelen van Jean Marc, de juwelen van Dian. Hij zou ze allemaal hebben. Ze zouden hem rijk maken, zo rijk dat als hij terugkeerde naar Sunset Valley, hij alles in handen had. Hij vond zichzelf zo slim, zo intelligent. Zijn plan was meesterlijk en er kon niets mis gaan. Hij had de juwelen al praktisch in z’n handen. Hij lachte hard, deze keer. Een kwaadaardige lach.

Arnoud was redelijk snel bij het museum. Hij had gerent. Zijn plan was om de juwelen te stelen en dan zo snel mogelijk terug te kregen naar James. Hij had zoveel spijt dat hij ooit zijn hulp had aangeboden. Er was alleen maar narigheid van gekomen en James was niet eens aardig tegen hem. Snel haalde hij een bijzonder object uit zijn zak. Hij had het van James gekregen, het lag bij zijn spullen. Arnoud kende het wel, je kon er sloten mee open maken. Hij stak het in het slot van de deur van het museum, eerst voorzichtig om zich heen kijkend of er niemand aan kwam. Nee, er was niemand in de straten. Het was ook al zo laat. De deur ging gemakkelijk open, het verbaasde Arnoud. Alsof Jean Marc niet rekende op iemand die kwam inbreken. Een vaag en angstig gevoel bekroop hem. Wat als hij juist op iemand rekende, maar diegene eerst binnen moest komen. Hij maakte zijn hoofd leeg, nee, niet aan denken. Het was een simpele klus, ze hadden het museum bestudeerd. Alleen maar camera’s, meer niet. Snel glipte hij naar binnen.

Hij kwam eerst in een grote ruimte terecht. Het was een mooie ruimte, Jean had duidelijk goed werk verricht. Het museum was flink opgeknapt. Hij zag echter twee trappen naar boven. Hij dacht na, de kaart, hij had hem grondig bestudeerd, maar had hem niet meegenomen. Hij besloot links te gaan. Zachtjes sloop hij de trap op, steeds omkijkend of er iemand hem volgde. Hij was wantrouwig geworden en het angstige gevoel was weer terug. De gang waar hij terecht kwam was kaal en leeg. Hier moest duidelijk nog ’t een en ’t ander gebeuren voor de opening. Zachtjes sloop hij door de lange gang, die eindigde in een splitsing. Deze keer ging hij rechts. Hij vroeg zich eigenlijk af waarom hij naar boven was gegaan… Een kluis, die moest beneden ergens zijn… toch? Waar had dat kruisje ook al weer gestaan? Arnoud wist niets zeker meer. Hij draaide zich geschrokken om toen hij dacht iets te horen. Toen wist hij 1 ding zeker, er was nog iemand anders in het museum. Hij hoorde iemand ademen en hij draaide weer om. Hij voelde zich gevangen. Er kwamen mensen van allerlei kanten. Of niet? Hij maakte zichzelf gek. Steunend tegen de donker bruine muur rustte hij even. “Zo zo, weet je niet dat we eigenlijk gesloten zijn?” klonk het plotseling. Arnoud keek doodsbang op en zag een donker figuur aan het eind van de gang. Zonder aarzeling draaide Arnoud zich om en begon hij te rennen.

Drie kwartier was voorbij. Hij had nog niets gehoord. “Godsamme Arnoud,” mompelde James. Hij keek naar het museum. Het was overal donker, door geen enkel raam kon hij licht zien. Niet meer dan eerst tenminste. Arnoud zou hem laten weten als hij binnen was gekomen en dan zou James hem kunnen wijzen naar de kluis, in de kelder. Zenuwachtig stond James op, hij had het ondertussen ook koud gekregen. “Als je niet komt, dan ga ik zelf wel,” mompelde hij, terwijl hij ijsbeerde langs de fontein. Hij keek op zijn mobiel, het was alweer half 11. Hij besloot te bellen. Arnoud stond bovenaan, hij klikte het nummer in en wachtte. ‘Hye met Arnoud, ik ben er niet dus, laat maar een berichtje achter na de piep…” James stopte vloekend zijn mobiel weer weg. “Je gooit m’n plan in de war, Arnoud.” Hij twijfelde, moest hij nu nog een kwartier wachten? Iets langer? Misschien kon Arnoud het niet vinden… Nee, eerst zou hij naar huis gaan en daar de juwelen halen. Dan zou Arnoud hem vanzelf bellen om te vragen waar hij was gebleven en dan konden ze afspreken bij het meer in de bergen. Daar kon hij Arnoud misschien zelfs makkelijker koud maken. James grijnsde weer, heel even was hij de controle verloren, maar nu had hij hem weer.

Arnoud rende door de gangen, de zalen, de ruimtes. Alles was leeg, nergens waren kunstvoorwerpen te zien. Diegene zat hem nog steeds op de hielen. Toen kwam hij in een grote ruimte terecht, er stonden wat banken. Hij hoorde niets meer, geen voetstappen, geen enge adem van die onbekende man. Hij dacht veilig te zijn, al was hij zijn oriëntatie totaal kwijt. Hij wist niet op welke verdieping hij was en waar de uitgang was. Zuchtend ging hij op de bank zitten en probeerde zijn gedachten te ordenen. Waar moest hij heen? “Wil je de weg naar de uitgang weten?” hoorde hij plotseling achter hem. Arnoud keek geschrokken om, recht in het gezicht van Kenji Fey. Hij herkende hem vaag van vroeger. “Jij!?” riep Arnoud geschrokken uit en hij sprong op. De bank stond tussen hen in. Hij voelde zich iets veiliger, beschermt door de bank. “Je hoort hier niet te zijn, Arnoud.” Arnoud keek om zich heen, wat waren zijn mogelijkheden? Recht op Kenji afstormen en het gevecht proberen te winnen? Hij kon zijn geluk niet op toen hij schuin in zijn ooghoeken iets zag. Het was een groen lichtje. “De nooduitgang!” zei Arnoud blij en schrok van zijn eigen woorden. Hij zag Kenji grijnzen en naar de nooduitgang kijken. Arnoud verloor geen seconde en begon te rennen naar het groene bordje toe en de gang in.

Maar ergens ging het mis. In plaats van links, ging hij rechts. In plaats van rechtdoor, ging hij de trap af. En nog een trap af. Hij ging door koudere gangen, met Kenji nog steeds op zijn hielen. Die wist waar ze heen gingen en die vond het alleen maar goed zo. Arnoud werd steeds angstiger toen hij merkte dat hij weer de weg kwijt was. Hier was hij nog niet geweest. De gangen waren niet donkerbruin meer, maar grijs. Hij realiseerde zich dat hij niet meer in het publieke deel van het museum was. Hier moest de kluis dus ergens zijn, dacht hij. Snel ging hij links, en toen weer rechts. Een grote deur, die wagenwijd openstond. Arnoud liep recht in de val. Hij rende de ruimte binnen. Overal stonden spullen, kunstvoorwerpen, schilderijen, oude banken. Alles van het museum dat er ooit had gestaan. Hij keek om zich heen, de voetstappen kwamen dichterbij. Geen rennende voetstappen meer. Kenji ging rustig op zijn doelwit af. Arnoud keek om zich heen, kon hij ergens heen vluchten? Het was een afgesloten ruimte, hij zat vast. Arnoud kon geen juwelen ontdekken. Die waren ook niet aanwezig in deze ruimte. “Je zult niet vinden wat je zoekt. Ik daarentegen,” Kenji stapte steeds dichterbij. “Welterusten Arnoud.” Arnoud draaide zich angstig om. Het laatste wat hij zag was Kenji, die, hoewel hij grijnsde, onzekerheid in zijn ogen had. Het laatste wat hij voelde was een klap op zijn hoofd. Toen zakte hij bewusteloos neer.

Van ver kwam een geluid. Gering. Van een bel of iets. Dian duwde zichzelf omhoog van de bank, terwijl ze slaperig in de half verlichte kamer keek. Weer dat gering, dat geluid. Het bleef maar doorgaan. Even moest Dian de slaap uit haar ogen wrijven voor ze door had wat het was. Haar telefoon. Die ging al een tijdje. Vluchtig zocht ze hem. Ze vond hem op de salontafel en ze nam snel op. “Met Dian Koopman,” zei ze haastig. Ze vermoedde dat het belangrijk was, op de klok was het half 12. Alleen belangrijke zaken bereikte haar op die telefoon nog zo laat. “Goedenavond Dian,” klonk een welbekende stem aan de andere kant. “Jean Marc, wat bel je laat! Is er iets?” Dian was meteen klaarwakker. “Je kunt aan James vertellen dat we Arnoud hebben,” Jeans stem klonk onnatuurlijk, kil en onvriendelijk. Dian moest even nadenken, ze kende de toon niet en de woorden begreep ze helemaal niet. “James? Hoezo James? En wat is er met Arnoud?” Het enige wat ze hoorde was een herhalend geluid. Tut…tut..tut.. Jean Marc la Chase had opgehangen. Dian realiseerde zich toen heel snel wat er aan de hand was. Geschrokken hield ze de telefoon in haar hand. Toen hoorde ze plotseling de voordeur dichtslaan. “Ik ben thuis!” Dian stond nog steeds in shock met de telefoon in haar hand. James was thuis, Arnoud niet.