Ik had niks meer. Ik wist niet eens waar ik heen moest. Ik had geen telefoon, want die lag nog in het appartement toen ik wegging. Geen gitaar, want die lag daar natuurlijk ook. Het enige wat ik nog had was een papiertje met een adres erop. Maar ik kon er niet heen gaan, het was te lang geleden.
Ik kon ook niet terug naar mijn moeder en mijn 'vader'. Ik wilde niet dat mijn moeder zich zorgen zou maken en dat Maarten het genoegen zou hebben om te zien dat mijn dromen in duigen zijn gevallen.
En dus besloot ik naar die ene plek te gaan waar ik nu nog terecht kon. De kroeg.
Ieder ander zou zeggen dat ik teveel had gedronken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet meer weet wat er is gebeurd. Ik heb genoeg gedronken om deze avond te vergeten.
Ik weet niet wat er was gebeurd, maar op eens stond ik buiten de kroeg en werd ik hard geduwd.
Het enige wat ik mij kan herinneren is de harde en koude wind nadat een trein langs is geweest.
Ik voelde de koude tegels tegen mijn wang duwen. Ik opende mijn ogen en zag de drank die ik had uitgekotst en een stel voeten bij mij hoofd.
'Jay?' Eindelijk, alles is voorbij en engelen komen mij halen. Ik ben er klaar voor god, neem me mee.
Ze maakte me klaar voor het nieuwe hemelse leven. Ik voelde de kleding van mijn lichaam vallen en een heerlijk warme straal over mijn huid gaan. Was dit de reiniging voor ik naar de hemel mocht?
Ik denk niet dat ik al naar de hemel mag. Maar dit is ook geen slechte tweede plaats.
De volgende dag werd ik wakker van dof gedreun in mijn hoofd. Ik was niet dood, ik was springlevend! Noua, spring? Nog even niet. Eerst rustig wakker worden. Ik open mijn ogen en zie dat ik in een bed lig, niet mijn bed. Heel langzaam ga ik rechtop zitten. Op een stoel bij het bed liggen mijn kleren. Ik pak ze vast en voel dat ze net zijn gewassen. Heel traag doe ik mijn kleren aan en loop van de trap af.
Daar zie ik een kleine woonkamer en een kleine keuken waar een bord met eten voor mij staat. Ergens is dit een opluchting, dit betekent dat ik niet ergens heb ingebroken en dat de bewoners het geod vinden dat ik hier ben. Ik loop naar het eten toe en zie een klein briefje.
'Jay, doe alsof je thuis bent. Ik ben even werken maar ik ben om drie uur weer thuis.' Geen naam. Helemaal niks. Wie is toch die gastvrije man of vrouw die hem schijnbaar kent. Desire? Nee die zou dit nooit doen. Zijn zusje woont nog bij zijn ouders, en hij wist toch echt zeker dat dit niet zijn ouderlijk huis was. Het enige wat hij kon doen is dus wachten.
Om drie uur hoorde ik een sleutel in het slot.
'Bella! Wat doe jij hier nou?' Dit kon niet waar zijn! Was ik in mijn dronkenschap naar haar huis toegegaan? En zij wat de engel geweest die me binnen liet en haar huis voor mij openstelde?
'Jay! Je bent er nog!'
Ja ik was er nog en ik zou nooit meer weggaan. Er zouden alleen maar kleine Bella's en kleine Jay's bijkomen.
The End.